Dit is fragment nummer 155 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.
Beest heeft bier gehaald. Hij zet het neer. Een voor mij en een voor Brekke.
'Bier voor Wembley. Omdat we kampioen zijn.'
Beest komt erbij zitten.
Ik neem een slok. Ik heb nooit veel met bier opgehad. Je benen worden er slap van en je blik onscherp. Ik zie niet in waarom ik dat zou willen.
Brekke en Beest praten. Ik luister niet naar hun gesprek. Als ik me inspan kan ik het misschien net zo'n beetje volgen, maar daar heb ik geen zin in. Ik staar naar de dames die zitten te kletsen op het poolbiljart. De vrouwen van de voetballers. Ze hebben vierkante gezichten en wijd opengesperde ogen en monden. Ze drinken ook bier en ze lachen harder dan de mannen. Ze laten zich voorover vallen als ze lachen, zwaaien met hun haren. Ze dragen strakke broeken, die laag sluiten, een streep bloot wit vlees is zichtbaar onder de rand van hun truitjes.
Nederlandse vrouwen hebben platte konten. Ze zitten te vaak, ze lopen te weinig. Alles is onder handbereik, voor water hoeven ze niet verder dan de kraan, voor de was niet verder dan de badkamer, voor de tv hoeven ze niets eens op te staan, want alles zit in de afstandsbediening.
Nederlanders werken hard omdat ze lui zijn. Ze verzinnen voor alles wat moeite kost een oplossing. Ze willen geen water halen bij de put, dus maken ze een kraan, ze worden moe van traplopen, dus maken ze een roltrap. Afrikanen vinden het niet erg om een heel stuk te lopen om water te halen, elke dag weer. Dus slaan ze geen putten dichterbij huis; misschien is het ook omdat de vrouwen moeten lopen en de mannen de putten moeten slaan.
Naar het begin - Doe mee - Lees verder >>